Ik ZIE: Wandelknooppunt 70: het pad vertakt zich haaks en loopt altijd parallel aan het veenland.
Op het pad langs het Südliches Versener Moor bieden kleine openingen in de bomenrijen langs het pad steeds weer een blik op de uitgestrektheid van het Südliches Versener Moor. In het midden en in het oostelijke deel van het 112 hectare grote natuurreservaat "Südliches Versener Moor" werd tot een paar jaar geleden nog turf gewonnen. Sinds 1999 is het een natuurreservaat. Er zijn voormalige turfwinningsgebieden met open veengebieden en eerste veenstadia, waarvan sommige ondergelopen zijn. De watergebieden zijn duidelijk herkenbaar. Meer dan 70% van de vegetatie van het Versener Moor bestaat uit hoogveenbeginstadia, andere degeneratiefasen en hoogveenheidestadia. Aan de randen van de E402 en in de meest zuidoostelijke hoek bevindt zich een heidebos van pijpenstrootje, berk en den, een klein loofbos en jonge bosbegroeiing op gedraineerde heide. Het idyllische wandelpad bij knooppunt 70 loopt hier dwars doorheen, verheven boven het landschap op het vroegere niveau van het veenlichaam.
Het Versener Moor wordt nu van de aangrenzende veenbeschermingsgebieden gescheiden door de E402 en de snelweg A31. Tot de jaren 1950 was het een onbegaanbaar veengebied in het midden van het Bourtanger Moor, dat zich ooit uitstrekte over 200.000 vierkante kilometer van Wietmarschen in het graafschap Bentheim tot Papenburg. Tegenwoordig liggen de overgebleven heidevelden als eilanden in het cultuurlandschap. De wandelroute brengt dit op indrukwekkende wijze over: aan de ene kant liggen de landbouwgebieden die na de Tweede Wereldoorlog zijn ontstaan. Aan de andere kant kun je door de beschermende boomgrens heen naar de opnieuw bevochtigde veengebieden na de turfwinning en naar de oude kleine verkavelde veenrandgebieden kijken. Aan de oostkant ligt een gebied van ongeveer 6 hectare dat niet industrieel is ontwaterd, maar alleen een voorbereidende ontwatering heeft ondergaan. Het gebied met de "geheelde huid" wordt zo genoemd omdat het oorspronkelijke witte veen nog overeind staat. Tegenwoordig is dit gebied een belangrijke habitat voor zeldzame hoogveenbewoners.
De kartering van de flora en fauna in het Moornatuurpark heeft enkele bijzondere bevindingen voor het zuidelijke Versen Moor aan het licht gebracht. Zo groeien in de sloten typische hoogveen veenmossoorten (Sphagnum papillosum en Sphagnum divinum -ehem. S. magellanicum), evenals het wit snavelriet (Rhynchospora alba) als kenmerkende soort van de hoogveenmoerassen.
De hoogveenmozaïeklibel (Aeschna subartica), een zeer zeldzame soort hoogveenlibel, gebruikt de permanent waterhoudende sloten om zijn eieren te leggen, net als de hoogveenkikker. Vooral het oostelijke deel is over een relatief klein oppervlak verkaveld en is door zijn rijke structuur zeer soortenrijk: talrijke nachtvlinders, waaronder de zeldzame moerasuil (Diarsia dahlii), die in heel Duitsland met uitsterven wordt bedreigd. Hij is afhankelijk van heidevelden.
De kartering in het veen documenteert ook ontdekkingen onder de spinnen. Een daarvan is de stekelspin (Agroeca dentigera), die op Rode Lijst 2 staat. Deze nachtspinnen brengen de dag door in hun web van mos en bladeren. s Nachts jagen ze op prooi door voorzichtig rond te lopen en alles te vangen wat eetbaar lijkt. De prooi wordt opgespoord met behulp van zijn zeer gevoelige tastzin, want deze spin bouwt geen web. Hij dankt zijn naam aan zijn cocon, die eruitziet als een sprookjeslamp die onder een heidetak hangt.