De grauwe klauwier heeft de gewoonte om grote insecten en kleine zoogdieren op te prikken aan de stekels van doornstruiken voordat hij ze eet. Vanwege de rode rug (bij de mannetjes) en haaksnavel worden deze vogels ook wel rode tuinvalk, rode wurger of negendoder genoemd. Ze geven de voorkeur aan halfopen terrein met struweel en – om in glijvlucht te kunnen jagen – minstens drie meter hoge bomen.
Een vogel die ’s nachts en in de schemering actief is, is de nachtzwaluw. De schuwe dieren laten zich niet echt zien, maar ze zijn des te beter te horen! In het Fullener Wald bijvoorbeeld, in warme zomernachten bij ondergaande zon langs de „Fullener Moorweg“:Het geluid dat dan klinkt doet denken aan een motor in de verte. Een ratelend geluid dat minutenlang aanhoudt en onderbroken wordt door kortdurende knallen. Dat knalgeluid produceren de dieren door hun vleugels met kracht tegen elkaar te slaan. De nachtzwaluw wordt ook wel geitenmelker genoemd: Vroeger dacht men dat de vogel bij geiten en schapen melk dronk omdat hij daar ’s nachts vaak te vinden was. Dat heeft echter niets te maken met de geiten zelf maar wel met de vele insecten die eromheen dwarrelen. De nachtzwaluw hoeft alleen maar zijn snavel wijd open te sperren en door de zwermen heen te vliegen voor een nachtelijk feestmaal.
Watervogels, zoals de wintertaling, broeden in plasjes in het veen. Ze behoren tot de kleinste eenden die in Europa voorkomen. De verentooi van de mannetjes is schitterend, met een glanzend groene oogvlek en zilverige rugveren. Toch zijn de kleuren ook van een relatief kleine afstand niet goed waar te nemen, zodat wintertalingen lastig te herkennen zijn.