Veengebieden zijn langdurige CO2-reservoirs, omdat de door planten via fotosynthese geabsorbeerde koolstofdioxide (CO2) slechts onvolledig wordt afgebroken in het met water doordrenkte landschap en als organisch materiaal - d.w.z. als turf - wordt afgezet. De belangrijkste veenvormers in hoogveen zijn de veenmossen (lat. Sphagnum). In natuurlijke moerassen wordt het broeikasgas methaan (CH4) onder deze natte omstandigheden geproduceerd uit natuurlijke afbraakprocessen, zodat dergelijke locaties gemiddeld klimaatneutraal zijn.
Drainage leidt niet alleen tot het verlies van de zeer specifieke dier- en plantensoorten die in de veengebieden worden aangetroffen, maar geeft ook grote hoeveelheden CO2 vrij, omdat de ventilatie van de bodem de afbraak van het organisch materiaal door micro-organismen mogelijk maakt. Daarnaast wordt het broeikasgas lachgas (N2O) uitgestoten, dat op vochtige locaties geen rol speelt. Vandaag de dag vormen gedraineerde veengronden een belangrijke bron van broeikasgassen, waarvan de omvang ruwweg overeenkomt met het jaarlijkse luchtverkeer boven Duitsland.