In tegenstelling tot de haas, houden konijnen (Oryctolagus cuniculus) van gezelschap. Ze zijn veel kleiner dan hazen en hebben altijd een grijsachtige vacht - nooit zuiver bruin tot zwart. Ook de oren zijn veel kleiner en staan meestal naar achteren. Terwijl de hazen op hun poten lopen, hebben de konijnen de neiging om het typische "hoppen" te laten zien wanneer ze in groepjes langs het pad grazen. Konijnen geven de voorkeur aan het open veld met veldhout en zanderige, losse grond waarin ze hun holen kunnen bouwen. Ze leven samen in kolonies in ondergrondse constructies. De vrouwtjes vullen het hol met vacht en mos en krijgen hier hun nakomelingen. De pasgeboren konijnen zijn in eerste instantie bijna naakt en blind. In een jaar kunnen konijnen meerdere malen tussen de 9 en 14 jongen per nest baren. Konijnen zijn vooral goed te herkennen aan hun - in vergelijking met een haas - kleine, sierlijke oren, een kleine neus en grote, donkerbruine, ronde ogen. Zo vervullen ze het typische "kinderlijke patroon", zodat velen vooral de jonge dieren onweerstaanbaar schattig vinden. Geen wonder dat ze daarom ook erg populair zijn als fokdier of als huisdier voor kinderen. In tegenstelling tot de haas, die bij gevaar eerst in elkaar duikt, vluchten de konijnen onmiddellijk en verstoppen zich in hun holen. Dat wordt ook wel een korte-afstandsvlucht genoemd.